Jurjen Vis

Muziek en Geschiedenis

Homogeen of heterogeen in 1116?

Herdenking en viering van het 900-jarig bestaan van de parochie Alkmaar: 1116-2016
16 juli 1116 - zaterdag 16 juli 2016

In memoriam
Cornelia Maria Vis-van der Meer (1923-2016)

Dames en heren.

Daar zitten we dan: mensen van nu: 16 juli 2016... Niet te vergelijken met de Alkmaarders aanwezig op de plechtigheid van zondag van 16 juli 1116, nu precies 900 jaar geleden. Of misschien lijken we meer op hen dan we ons kunnen voorstellen of dan ons lief is. Ik ga ervan uit dat Alkmaar in 1116 een zelfstandige parochie is geworden, dat herdenken en vieren we vandaag en morgen. Alkmaar is een van de oudste parochies van Holland. De verschillende gebedshuizen die op de plaats van de oude parochiekerk, de huidige Grote Kerk, hebben gestaan gaan terug tot in de tiende eeuw. Vóór 1000 stond er in de ‘villa Almere’ al een kapelletje, als 'dochterkerkje’ afhankelijk van de 'moederkerk’ Heiloo. Vanaf de tiende eeuw komt het kapelletje van Alkmaar drie keer voor in lijstjes en oorkonden en het gebouwtje heet dan steevast 'cappella'. Pas in de oorkonde van 16 juli 1116 is er sprake van een 'ecclesia’ en wel ‘sancti Laurentii in Alcmere'. In vertaling: de kerk van Sint Laurentius in Alkmaar. Dat is een kostbare vermelding: 900 jaar oud. Weinig Hollandse parochies kunnen bogen op een zo oude eerste vermelding van hun patroon.

Wie waren er op 16 juli 1116 in de Alkmaarse Sint-Laurentiuskerk aanwezig? Het hoogste wereldlijk en het hoogste geestelijk gezag, niet alleen in Alkmaar maar in de hele regio: namelijk graaf Floris II, de graaf van Holland (met zijn gevolg) en abt Allard van de abdij van Egmond (met zijn monniken). Naast deze twee hoge heren (met hun entourage) waren er drie priesters en - volgens de tekst van de oorkonde - een ontelbare menigte Alkmaarders. Laten we hen de 'parochianen' noemen. Ik denk dat alle volwassen inwoners van Alkmaar in de kerk waren, want het was een groot moment, een belangrijke plechtigheid, er werd een belangrijke rechtshandeling voltrokken. De abt en de monniken hadden niet voor niets de relieken van Sint Adalbert meegenomen. Van de genoemde drie priesters zal er op zijn minst één belast zijn geweest met de zielszorg (de 'cura animarum') van de Alkmaarders.     

Wat gebeurde er nu precies vandaag negen eeuwen jaar geleden? Er was onenigheid gerezen over het begraven in en bij de kerk van Alkmaar. Een begrafenis was een dure aangelegenheid geworden; er moest flink belasting over worden betaald! Graaf Floris had besloten, na tussenkomst (‘interventio’) van de Egmondse abt, de inwoners van Alkmaar vrij te stellen van begrafenisgeld ('sepultura'). Tot dan toe had de graven van Holland steeds jaarlijks die begrafenisbelasting geïnd. Het kwam hun toe want Alkmaar hoorde tot hun domein. De Alkmaarders ervoeren de belasting als onrechtvaardig, ze hadden erover geklaagd bij de abt. Die had vervolgens contact opgenomen met de graaf. De graaf zag blijkbaar de redelijkheid van de bezwaren in en hij kwam zijn onderdanen tegemoet. De Alkmaarders waren belangrijk voor hem in de strijd tegen de Westfriezen; hij moest op ze kunnen rekenen. In ruil voor de tienden van hun veldgewassen en hun groot en klein vee, en een twintigste deel van de opbrengst van hun kaas, kregen de Alkmaarders de 'sepultura'. Ter  bevestiging van het onverbrekelijke karakter van de verbintenis legden 77 Alkmaarders een eed af op de relieken van Sint Adalbert.  
    
Waarom was en is dit alles zo belangrijk? Waarom herdenken en vieren we dit? In het kerkelijk recht zijn het bezit van de dooprechten en de begraafrechten (de ‘baptismus’ en de ‘sepultura’) naast de zielzorg (de ‘cura animarum’) de belangrijkste criteria waaraan een kerk moet voldoen om als ‘ecclesia’, als zelfstandige parochie, te worden aangemerkt. We gaan er dus van uit dat Alkmaar op 16 juli 1116 de parochiestatus heeft verworven. Een groot moment. De abt van Egmond echter was en bleef tot aan de reformatie, tot 1572, patronaatsheer van de Alkmaarse kerk. Hij stelde de pastoor aan en genoot alle inkomsten van de kerk. Maar hij zorgde ook voor het onderhoud van de geestelijken die er werkten en hij betaalde de pastoor. Dus Alkmaar een zelfstandige parochie... niet helemaal. Ik wil uw feest niet bederven, maar de eerlijkheid gebiedt mij dit onder uw aandacht te brengen.

Bij de plechtigheid is een oorkonde, een ‘carta’, opgesteld. De drie partijen - de graaf, de abt en de inwoners van Alkmaar - zullen allemaal een eigen exemplaar hebben gehad, zodat ze nog eens goed kon nalezen wat er nu precies was besloten, door en voor wie en onder welke voorwaarden. Het origineel hebben we niet meer, maar wel afschriften van na 1400. Van drie eeuwen later! Let wel, het is een akte opgesteld door een monnik van Egmond en we lezen het hele verhaal door de bril van een geestelijke. Het verhaal zou ongetwijfeld anders zijn geweest als een van de inwoners van Alkmaar het had opgesteld.  

In totaal 77 Alkmaarders legden ten teken van de onverbrekelijkheid van de nieuwe verbintenis een eed af op de relieken. In de oorkonde is een lijstje met hun namen opgenomen, een van de oudste namenlijstjes die uit deze streken is overgeleverd. Vreselijk aardig want dat zijn zeldzaamheden. En zulke grappige namen: Rambold, Bovo, Brother, Thiedmer, Havec, Okeman, Saxpern enz enz. Alle auteurs tot nu, ook ik zelf, zijn ervan uitgegaan dat het allemaal mannen waren, maar er waren wel degelijk ook vrouwen in het gezelschap. Ik tel er minstens zes: twee Hera’s, Sita, Luva, Eva en Ama. Gegroet zusters, Alkmaarse dochters van 900 jaar geleden! Het verhaal van de parochie is dus een verhaal van mannen en vrouwen. En die vrouwen zijn gelijkwaardig: hun namen staan niet los maar tussen de mannennamen in. De vrouwen vormen ook geen aparte categorie.

Op 18 mei jl. maakte de Alkmaarse Courant voor het eerst melding van de bijzondere herdenking van vandaag. Boven het krantenartikel staat een citaat van de onvolprezen Liesbeth van Gool: ‘De geschiedenis van de kerk is ook de geschiedenis van de Alkmaarders’. Ik ben het daar mee eens en voeg graag toe ‘en niet alleen van de katholieke Alkmaarders’. Onder die kop stond vervolgens groot en vet gedrukt: ‘Laurentiuskerk al 900 jaar pleisterplaats’. Ook dat is mooi! Met de kanttekening dat het hier niet gaat om de kerk aan het Verdronkenoord. Jammer trouwens dat we vanmiddag niet in de Grote Kerk konden samenkomen want daar, op die plek is het allenmaal gebeurd. Iets verderop in het artikel een citaat van de al even onvolprezen Kees Groenland, mede-initiatiefnemer van de organisatie van het feest. Volgens hem waren de eerste 500 jaar van de Alkmaarse kerk tot aan de reformatie ‘min of meer overzichtelijk’. In 1116 zou er een ‘ongedeelde kerk’ zijn geweest.  

Ik beperk me in het hiernavolgende tot de oudste periode. Met alle waardering en respect, we kunnen er veilig van uitgaan dat vanaf ongeveer het jaar 900 tot ongeveer 1572 - het jaar waarin de hervormden de macht grepen en de katholieken ondergronds gingen - de neuzen NIET dezelfde kant hebben uitgestaan. Ook de groep van 1116 was geen homogeen gezelschap. Dachten die Alkmaarders in de kerk aanwezig allemaal hetzelfde, geloofden ze hetzelfde? Ik denk het niet. Men moet bovendien geen al te hoge verwachtingen hebben van het succes van de introductie van het christendom. Kennemerland was weliswaar gekerstend, omstreeks 700 door Sint Willibrord, Sint Adalbert en anderen, maar dat was slechts een eerste kerstening geweest, noodgedwongen oppervlakkig. De dieptekerstening was en is gewoonlijk een proces van eeuwen. Na de eerste kerstening was niet iedereen om, met name onder de boeren leefde het heidendom gewoon voort. Christenen en heidenen leefden lang naast en met elkaar. Het moeizame van de kerstening zie je ook vandaag de dag nog in Afrika, Azië en Zuid-Amerika en daar niet alleen. In ons eigen Europa is de ontkerstening alweer toegeslagen. Kortom: kerstening gaat niet zonder slag of stoot en ze gaat ook zelden over rozen.  

Het moeizame verhaal van de kerstening blijkt in ons geval alleen al uit de namen van de Alkmaarders aanwezig op 16 juli 1116. Dat zijn uitsluitend heidense, voorchristelijke namen. Pas vanaf het midden van de 12de eeuw komen aarzelend de eerste christelijke namen in gebruik: Simon, Johannes, Maria enzovoort. Pas in de 14de eeuw komt men goed op stoom. Ook de namen van de dagen en maanden blijven in onze contreien voorchristelijk, tot op de dag van vandaag. Dies dominica, de dag des Heren, werd in de romaanstalige landen domenica of dimanche, maar bij ons bleef het zondag. En dit is dan alleen nog maar buitenkant. Het is zoveel moeilijker iets te zeggen over de binnenkant van mensen. Hun waarden en normen, hun geweten. Is de inwendige kerstening ooit afgerond of voltooid? Nee, en daarbij: het voorchristelijk gedachtengoed bleef en blijft nog altijd voortleven naast nieuwe christelijke inhouden en waarheden. Er is soms ook vermenging van beide. Tot in onze tijd. Ook wat betreft het materiële was het niet meteen afgelopen met het heidendom: men zal niet meteen alle dierbare, kostbare en mooie sieraden en amuletten hebben weggegooid. Die geef je door. Desnoods om in een kistje te bewaren.   
 
We kunnen niet kijken in de hoofden van de Alkmaarders van 900 jaar geleden, ook niet in de hoofden van de abt en zijn monniken. Soms een beetje. Magie maakte in ieder geval onverminderd deel uit van hun rituelen. Ik denk daarbij aan het zweren van de eed op de relieken van Sint Adalbert. Het moet een idee van de abt zijn geweest. Hij was patronaatsheer van de kerk van Alkmaar en hij was ‘eigenaar’ van die relieken. Sint Adalbert was de enige heilige die in deze streken had gewerkt en er ook was begraven. Nergens anders in Holland werden de relieken van een volledig lichaam van een heilige bewaard. Een kostbaar bezit dus. Men wist ook dat er met Sint Adalbert niet viel te spotten. Dat was kort tevoren gebleken in een uit de hand gelopen conflict tussen de abdij en de inwoners van Castricum. De Castricummers hadden de monniken belaagd en daarbij de reliekschrijn van Adalbert beledigd; de grootste raddraaiers waren binnen één jaar op een verschrikkelijke manier aan hun eind gekomen: nare ziektes met de dood ten gevolge, zelfmoord enzovoort. De auteur van de Nieuwe wonderen van Sint Adalbert schrijft: ‘Niemand zal ongestraft tegen de Heer en zijn heilige opstaan.’ Geloofden de Alkmaarders nu echt dat ze met het zweren van een eed op de relieken onder contract stonden? Ze deden het en ze konden moeilijk weigeren. Of ze zich al dan niet vrij hebben gevoeld weten we niet. En of ze het ook allemaal hadden begrepen is maar helemaal de vraag.     

Wat betreft het voortleven van het voorchristelijke gedachtengoed. Mensen blijven elkaar sprookjes en volksverhalen vertellen. Die blijven deel uitmaken van de gedeelde voorstellingswereld en het immateriele erfgoed. De gebroeders Grimm bijvoorbeeld verzamelden en publiceerden hun Volksmärchen aan het begin de 19de eeuw. Die vertelsels waren cultuurgoed en werden doorgegeven van vader op zoon, van moeder op dochter. Ze werden pas vastgelegd toen ze dreigden te verdwijnen. Dat gebeurde niet alleen in Duitsland maar ook in Kennemerland. Ook daar waren en zijn volksverhalen, sagen en legenden.     

Waren de Alkmaarders en de ontelbare menigte van 16 juli 1116 nu allemaal katholiek, of sterker: waren ze rooms-katholiek? Eén ding: Rome en de paus waren heel ver weg. Zelfs de bisschopsplaats Utrecht was veel minder dichtbij dan je zou denken of willen. Toegegeven, de abt en de monniken woonden dicht in de buurt. Zij wisten hoe de lijntjes met Utrecht en Rome liepen, maar een klooster is natuurlijk niet te vergelijken met een stedelijke gemeenschap.  

Waren al die Alkmaarders recht in de leer, zo u wilt orthodox? Ik denk het niet. Binnen de groep van 77 en de menigte in de kerk aanwezig zullen de gedachten en opvattingen uiteen hebben gelopen. Zelfs voor de monniken durf ik mijn hand niet in het vuur te steken. Eenpitters, afvalligen en ketters zijn er altijd geweest, in elke gemeenschap, ook die van Alkmaar. Sommigen hielden hun opvattingen en bedenkingen levenslang voor zich, bang als ze waren voor represailles. Dat zal in 1116 niet anders zijn geweest. Nogmaals: ik ga ervan uit dat de groep van 1116 even heterogeen was als elke willekeurige groep in 2016 dat ook zou zijn.  

Omstreeks 1110 - zes jaar voor onze gebeurtenis - was er een lekenprediker en sekteleider in de buurt van Antwerpen en op de Zeeuwse eilanden actief. Deze Tanchelm was een dissident: hij verwierp de sacramenten, hij fulmineerde tegen de veruiterlijking van de liturgie en hij laakte de rijkdom van de kerk. Hij noemde de kerk een bordeel. Hij overleed in gevangenschap in 1115. De verhalen over hem drongen overal door. In 1116 zal men ook in Alkmaar van hem hebben gehoord. Gedurende de middeleeuwen kwam er alleen maar meer afvalligheid. Nota bene, een zoon van onze eigen gemeenschap, Johannes de Alcmaria, presenteerde in 1418 op het concilie van Konstanz dertig stellingen waarin hij ervoor pleitte dat kerken en kerkdienaars het wereldlijk gezag werd ontnomen. De kerk zou afstand moeten doen van haar rijkdommen en bezittingen. Johannes werd gedwongen zijn dwalingen te herroepen. Dat heeft hij gedaan, waarschijnlijk uit angst voor de brandstapel. Datzelfde jaar werd zijn hele dossier in de kerk van Alkmaar voorgelezen. Dat moet een schok zijn geweest want men kende Johannes goed. Na 1500 komen in Alkmaar en het gebied eromheen veel afwijkingen van de leer voor: in deze streek gedijden de doopsgezinden beter dan waar dan ook; de aanhang van de reformatie omstreeks 1560 was hier groter dan elders; hier traden de eerste hagepredikers op: van hen is de Alkmaarse mandenmaker Jan Arentsz de bekendste. Zijn leraar de Alkmaarse priester Cornelis Cooltuyn ging zelfs de geschiedenis in als de vader van de Hollandse reformatie. Maar eerlijk is eerlijk: hier was ook veel geweld: men denke aan de doperse martelaren, de executies, de brandstapel voor Cornelis Cooltuyn die al was aangestoken, de zes franciscaanse martelaren van 1572, de executies van de pastoor van de Grote kerk en zijn kapelaan in 1573.  

Hoe katholiek waren eigenlijk de priesters van 1116? Leefden zij volgens de richtlijnen? Ik vrees dat ik U opnieuw teleur moet stellen. Pas bij de Lateraanse conciies van 1123 en 1129 werd het celibaat verplicht gesteld, maar desondanks hielden maar weinig geestelijken zich er aan. De monniken in de kloosters deden het natuurlijk wel. Uit de oudst bewaard gebleven kerkrekeningen, ook uit Alkmaar (eerste helft 16de eeuw), blijkt dat bijna alle priesters vriendinnen en kinderen hadden. Het mocht niet maar het was vaste praktijk. En... iedereen wist het. Als de gewijde heren op tijd hun boete betaalden, was er niets aan de hand. De officiaal van het bisdom die de boeten inde, had zelf ook een vriendin en ook hij betaalde een boete. Waren die mannen omdat ze de celibaatsvoorschriften overtraden, minder geschikt voor het gewijde ambt? Natuurlijk niet. Het dwang-celibaat werd pas ingevoerd halverwege de 16de eeuw. Men voelde de noodzaak de katholieke voorgangers scherp te onderscheiden van hun protestantse collega’s. Nota bene, onder de eerste lichting predikanten waren veel ex-priesters met grote gezinnen.   

Kan men wat betreft 1116 stellen dat de geloofsgemeenschap samenvalt met de woongemeenschap? Ik denk het wel, maar dan moet je wel bereid zijn heel breed te kijken en kanttekeningen te maken. Ik ga er van uit dat die oudste bekende groep Alkmaarders een heterogeen gezelschap was. Het kader was min of meer bekend, grenzen waren gedefinieerd, afwijkingen werden niet op prijs gesteld, dat is duidelijk. Deviatie kwam voor maar na correctie kon de draad weer worden opgevat. Afwijken werd steeds moeilijker naarmate de leer en de dogma’s scherper werden geformuleerd en er meer en meer controle kwam op het zielenleven, op de binnenkant.

Ook op de breuk die de reformatie zou hebben gebracht valt wel wat af te dingen. Over en weer waren de grenzen nog lang vloeiend. Veel sporen van het katholieke verleden liet men gewoon zitten: beelden en schilderijen in de kerk, straatnamen (Sint Annastraat, Magdalenastraat, paternosterstraat), en bij de voormannen van de reformatie in Alkmaar hingen en stonden er ook in 1566 nog gewoon schilderijtjes en beeldjes van de Maagd Maria in de slaapkamer.

De reformatie zou versplintering hebben gebracht. Dat klinkt erg negatief; alsof een eeuwenlang zorgvuldig gekoesterde eenheid aan diggelen was geslagen en we dat moeten betreuren. Wees gerust: Gods huis, de kerk is nooit één en eenduidig geweest. Officieel natuurlijk wel, volgens de leer en de dogma’s, maar de praktijk wijst anders uit. Bestudering van de geschiedenis van het dagelijks leven gunt ons een blik achter facades en leert ons wat mensen doen en heel soms wat er werkelijk in hen omgaat. Ik zou zelf zeggen: een gedeelde kerk is zo kwaad nog niet. Verscheidenheid doet recht aan het individu.
    
In onze tijd, in de tweede helft van de 20ste eeuw, kwam er bij alle verscheurdheid in eigen en andermans gelederen ook nog de secularisatie, de ontkerkelijking. Door velen intens betreurd. Pater Jan van Kilsdonk, jezuiet, sprak van ‘het grote godsgeschenk van de secularisatie’ waardoor zin en onzin van elkaar konden worden gescheiden. Want, laten we eerlijk zijn, er is veel zin en onzin binnen en buiten de kerk. Hoe kan het ook anders want het is mensenwerk. De secularisatie houdt ons bij de les en we kunnen er ons voordeel mee doen. Wat nu gedaan? We doen er goed aan de diversiteit te accepteren: die van 1116 en die van 2016. Respect voor verscheidenheid en zoeken naar wat ons bindt is en blijft een opdracht.  

Ik ben aan het eind van mijn Latijn. De woongemeenschap als geloofsgemeenschap. De geloofsgemeenschap als woongemeenschap. Met die beide kom je ook uit op de oecumene. Letterlijk betekent dat: ‘de bewoonde wereld’. Niet meer en niet minder. ‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. [...] Ik ga heen om u een plaats te bereiden.’ (Johannes 14:2). Eén wereld, één stad, één huis waarin allen samenleven en niet één partij de baas is of de wijsheid in pacht heeft. En - nu volgt een citaat van Annego Hogebrink - zelfs diegenen die de wijsheid pachten mogen weten: we hebben haar in pacht, maar we bezitten haar niet. De wijsheid is niet van ons. We geven haar door opdat ze vrucht mag dragen. Laten we onze Alkmaarse broeders en zusters van 900 jaar geleden werkelijk ontmoeten, hen recht in de ogen kijken en in onze armen en harten sluiten.  

Dank u wel

Nota bene
Steun de Religiegeschiedenis van Alkmaar en omgeving

Dr. Jurjen Vis schrijft in opdracht van de Stichting Religiegeschiedenis Noord-Kennemerland een geschiedenis van de religie in Alkmaar en omgeving (van Velsen tot Petten) van nul tot nu. Het project bestaat uit een boek, een museumproject en een schoolproject (lespakketten voor het basisonderwijs). Alle religies komen aan de orde. In deze tijd van verdeeldheid en scherpslijperij is een populair-wetenschappelijk project dat verhaalt, relativeert en verbindt meer dan welkom. Het project is een pilot voor heel Nederland: niet eerder werd het ondernomen. Met het werk zijn enkele jaren gemoeid. Wilt u het project ondersteunen en het met uw gift of erfstelling mede mogelijk maken? Neem dan contact op met de penningmeester van de stichting: drs. Nicolaas Stam, Kennemerpark 23, 1811 DE Alkmaar (n.stam78@upcmail.nl)         


 
Alkmaar, 16 juli 2016
onderwerp(en) geschiedenis-lezingen